Nieuws artikelen EMS

Levend onder ons

Levend onder ons

Wanneer een kind wordt geboren en het huis vol stroomt met gasten en iedereen is voorzien van beschuit met muizen; dan komen daarna de gesprekken los. En meestal komen de gesprekken uiteindelijk dan toch weer uit op het hetzelfde thema: “hij lijkt op zijn moeder”, zeggen ze dan, “vindt u niet: hij heeft precies dezelfde ogen”. Ook de andere familie laat zich uiteraard niet onbetuigd: “Ja, dan kan wel zijn, maar de flaporen heeft hij van zijn vader, kijk maar: die rare vouw in de hoek, precies papa”. “Trouwens” merkt iemand van dezelfde familie op, “als je de oude foto’s ziet, dan zie je dat hij bovendien lijkt op tante Josefien. Sprekend tante Josefien toen zij één jaar oud was”. En zo gaan de gesprekken nog wel even door, het is immers belangrijk dat de baby op de familie lijkt.

Nu laat ik die oren en die ogen even buiten beschouwing, maar wel wil ik een kleine kanttekening maken bij tante Josefien. In tegenstelling tot vader en moeder - is tante Josefien al zekere tijd overleden en toeval of niet: maar juist in het weekend dat de jaardienst was, juist in datzelfde weekend werd de kleine geboren. En ik zeg heel eerlijk: ik hoor dat ontzettend vaak, zo van: “vandaag neem je afscheid van een dierbare - en een week later wordt je eerste kleinkind geboren”. Lief en leed liggen dan heel dicht bij elkaar, plotseling is dat geen cliché, maar gewoon de werkelijkheid, een werkelijkheid die soms pijn doet, want het een overschaduwt dan toch het ander.

Er is ook een keerzijde en soms hoor je van mensen die zelf in die situatie staan: “ik herken iets van mijn dierbare overledene terug in mijn eigen kind of kleinkind”. En het gesprek bij de geboorte kan in die zin ook een hele andere wending krijgen, een troostvolle wending: “hij is niet weg, of zij is niet uit ons midden verdwenen, kijk maar hoezeer hij of zij voortleeft midden onder ons”. En natuurlijk gaat het dan niet alleen om de uiterlijke kentekenen, maar veelmeer om de goede eigenschappen van geest en hart.

Als Jezus dood is, gaan ook de leerlingen op zoek en alle verhalen van de Paastijd vertellen ons, dat zij om zich heen kijken of ze Hem tussen de mensen kunnen vinden. En dan bewaart het Evangelie die uitdrukkelijke overtuiging, dat Hij helemaal herkend werd in het breken van het brood.

En dan mag je aannemen dat zij in dat breken van het brood Zijn gelaatstrekken helemaal hebben terug herkend. Zagen zij in het breken van het brood niet: de slaaf, die de voeten waste, de God die zich liet kruisigen, liet breken voor hen; zijn altijd gevende handen, zijn mildheid voor de zondaars, dat uitzicht dat Hij aan blinden gaf, dat genezende woord dat Hij tot de zieken sprak, zijn geweldloze weerbaarheid tegen het kwaad. “En zij herkenden Hem in het breken van het brood”. En ook in latere eeuwen hebben talloze verhalen hetzelfde geloof uitgedragen: heeft bv Martinus niet de gelaatstrekken van Jezus terug herkend in de bedelaar en herkennen wij ze ook niet terug in Martinus zelf en met name in het delen van zijn mantel?

Bij iedere catastrofe zijn wij gewoon om een actie te houden om geld in te zamelen. En het gaat daar natuurlijk om de concrete en de levensnoodzakelijke steun voor al die slachtoffers, maar evenzeer gaat het ook om het gebaar: “en zij herkenden Hem in het breken van het brood”. Ook nu in deze tijd, waarin de Coronacrisis velen in haar ban houdt, komt het juist op deze gebaren aan: de burenhulp, de kleine attenties, de vele initiatieven om mensen uit hun eenzaamheid en isolement te bevrijden.

Zolang wij zijn gelaatstrekken blijven herkennen in al die mensen, die ooit bij hun geboorte werden gekoesterd in de armen van hun moeder; en zolang die ander bij ons kan terugvallen op gevende handen en vergevende woorden, zal Hij herkenbaar blijven, levend onder ons.

Uw pastoor Rick van den Berg